-
1 Stich
〈m.; Stich(e)s, Stiche〉♦voorbeelden:jemanden im Stich lassen • iemand in de steek lateneinen Stich ins Rote haben • naar rood zwemen¶ einen (leichten) Stich haben • (a) niet meer helemaal goed zijn; (b) niet goed bij zijn hoofd zijn -
2 Tuchfühlung
Tuchfühlung〈v.〉 〈schertsend; vooral figuurlijk〉♦voorbeelden:auf Tuchfühlung mit jemandem sitzen • dicht tegen iemand aan zitten -
3 grau
2 grijs, officieus ⇒ semi-officieel♦voorbeelden:1 grau meliert • met grijs ertussen(door), peper-en-zoutkleurigsie wurde grau im Gesicht • ze trok wit weg, kreeg een grauwe kleurgrau in grau • helemaal grijsblau und grau kariert • blauwgrijs geruit -
4 ton
ton1 [tõ]〈m.〉3 tint ⇒ toon, kleur(schakering), hoofdkleur4 toon ⇒ stijl, manier (van optreden), (spreek)trant♦voorbeelden:ton frappé • accentsur tous les tons • in alle toonaarden, op alle mogelijke manierenton de voix familier • gewone toon, bekende stemfaire baisser le ton à qn. • iemand een toontje lager laten zingen(faire) chanter sur un autre ton • uit een ander vaatje (laten) tappenélever, hausser le ton • zijn, haar stem verheffenne le prenez pas sur ce ton • sla niet zo'n (hoge) toon aan, neem het niet zo hoog opton majeur, mineur • grote, kleine hele toonton principal d'un morceau • grondtoon van een muziekstukse mettre dans le ton • stemmensortir du ton • detoneren, uit de toon rakentons rompus • gebroken kleuren, kleuren met diverse schakeringenêtre dans le ton • harmoniëren, bij elkaar passencette couleur n'est pas dans le ton • deze kleur vloektton sur ton • kleur op kleurle bon ton • de goede toon, goede manierenavoir le ton, être dans le ton • ‘in’ zijn, bij de tijd zijnchanger de ton • een andere toon aanslaanne pas être dans le ton • uit de toon vallense mettre au ton de qn. • iemand nadoen, iemand als voorbeeld nemense mettre dans le ton • zich aanpassen, mee gaan doende bon ton • zoals het hoort, smaakvol————————ton2 [tõ],1 jouw ⇒ van jou, je→ pommeI m1) toon, klank2) toonsoort, toonhoogte [muziek]3) tint, kleur4) stijl, manier (van optreden)II = ta; = tes; adjjouw, je, van jou -
5 Schlange
Schlange〈v.; Schlange, Schlangen〉♦voorbeelden:〈 formeel〉 eine Schlange am Busen nähren • een adder, slang aan zijn boezem koesteren -
6 Streit
-
7 donner le ton
donner le ton -
8 *hors
*hors (de) ['or]〈 voorzetsel〉♦voorbeelden:1 hors d' ici! • ga weg!hors d' usage • afgedankthors de prix • onbetaalbaarhors de soi • buiten zichzelf van woedehors de service • afgedankthors de question • geen sprake van -
9 Schwachstelle
-
10 Tragfähigkeit
-
11 Tretmühle
-
12 Trickkiste
-
13 felsenfest
felsenfest -
14 festfressen
festfressen, sich♦voorbeelden: -
15 scheel
-
16 streitbar
streitbar -
17 streiten
streiten1 ruzie maken ⇒ twisten, kibbelen, ruziën♦voorbeelden:1 ruzie maken, hebben ⇒ twisten, kibbelen, ruziën♦voorbeelden:1 〈 spreekwoord〉 wenn zwei sich streiten, freut sich der Dritte • als twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen -
18 umnebeln
-
19 umwerten
-
20 undurchlässig
undurchlässig
См. также в других словарях:
Guru — For other uses, see Guru (disambiguation). A guru (Sanskrit: गुरु) is one who is regarded as having great knowledge, wisdom, and authority in a certain area, and who uses it to guide others (teacher). Other forms of manifestation of this… … Wikipedia